Inleiding tot de Bomen
Een boom kan worden gedefinieerd als een houtige, overblijvende plant die een lengte van tenminste 6 m of hoger aan één enkele stam kan bereiken. De stam kan laag vertakt zijn, maar moet dat boven de grond doen.
Wat Is Een Boom ?
De term 'boom' verschilt sterk in inhoud van termen als 'varen', 'mos' of 'gras'.
Elk van deze laatste groepen bestaat uit nauw verwante planten. Ieder gras behoort bijvoorbeeld tot één enkele familie : de Gramineae, en iedere plant van deze familie is een gras ( of riet of bamboe ) en gemakkelijk als zodanig herkenbaar. Maar bomen komen verspreid door alle families voor. De Zaadplanten ( Spermatophytal ) worden in twee onderafdelingen gesplitst, nl. de Gymnospermae ( naaktzadigen ) en de Angiospermae ( bedektzadigen ).
Nomenclatuur & Taxonomie
Taxonomie is de wetenschap van het omgrenzen ( van soorten, geslachten, families, enz. ) en maakt gebruik van regels voor de naamgeving van zulke eenheden : de nomenclatuurregels. Deze eenheden ( taxon, meervoud : taxa ) kunnen in een clas-sificatie worden gerangschikt, die kunstmatig of natuurlijk ( op grond van verwant-schap ) kan zijn.
In het dagelijks leven spreekt men over een Eik of Lariks. Deze begrippen omvatten verschillende boomsoorten. Om ons tot deze voorbeelden te beperken spreekt men bijvoorbeeld van 'Zomereik' of van 'Europese Lariks'. In de nomenclatuur bestaat iedere soortnaam uit twee delen : de eerste is de geslachtsnaam, de tweede de soortaanduiding. Alle soorten Eik hebben dus als eerste naam Quercus, alle Lariksen : Larix. De Zomereik heet Quercus robur, de Europese Lariks heet Larix decidua. De volledige naam van de Zomereik luidt echter Quercus robur L, waarin dus de L deel uitmaakt van de naam. Deze afkorting staat voor de naam van de botanicus die het eerst deze combinatie van namen geldig heeft gepubliceerd, en deze afkorting onderscheidt de naam Quercus robur van elke andere gelijkluidende naam die mogelijk aan een ander Quercus-soort is gegeven door een andere botanicus. L is uniek omdat de naam hier afgekort is tot één enkele letter. Deze staat voor Carl von Linné, die publiceerde onder de gelatiniseerde naam "Linnaeus", en die het systeem van de dubbele ( = biominale ) nomenclatuur heeft opgesteld.
Carl von Linné
( Linnaeus ).
Meestal worden de namen van botanici afgekort tot de eerste lettergreep ( zoals bij-voorbeeld Lamb. van Lambert, Mill. voor Miller ) of in het geheel niet. Slechts één andere naam wordt meestal ook sterk afgekort : 'DC' voor De Candolle, een emi-nente Zwitserse botanicus. Een naam is 'geldig' als deze de eerste ondubbelzinnige naam is voor de desbetreffende soort en gepubliceerd is in een werk dat de biomi-nale nomenclatuur volgt, en als de naam tevens aan een aantal nomenclatuurregels voel doet.
Het doel van de nomenclatuurregels is dat er slechts één naam voor één soort is. Vroegere botanici hadden minder soorten om te benoemen en brachten ze samen in enkele, wijdomgrensde geslachten. Linnaeus bijvoorbeeld groepeerde de meeste coniferen die hij kende in één geslacht : Pinus. Hij noemde de Fijnspar, Pinus abies en de Europese Lariks, Pinus larix. Later werd het duidelijk dat de Sparren en de Lariksen zelf goede geslachten vormden, en uit het geslacht Pinus moesten worden verwijderd. Het geslacht Picea werd opgericht voor de Sparren, het geslacht Larix voor de Lariksen. Een 'prioriteitsregel' zorgt ervoor dat waar dat mogelijk is de oor-spronkelijke soortaanduiding naar het nieuwe geslacht wordt overgebracht.
De Fijnspar heet dus in Picea, Picea abies, maar aangezien Linnaeus nooit zelf deze combinatie van namen heeft gemaakt, komt 'L' tussen haakjes achter de soort-aanduiding, met daarachter de naam van de eerste auteur die Pinus abies L. naar Picea overbracht : Karsten. De correcte schrijfwijze wordt dan : Picea abies ( L. ) Karsten'. Volgens dezelfde procedure zou dat voor de Europese Lariks de volgende naam opleveren : 'Larix larix ( L. )'. Een dergelijke herhaling van hetzelfde woord is in de botanie ongeoorloofd ( in de zoölogie is het wel toegestaan ). De soortraandui-ding van Linnaeus vervalt nu en de eerste geldige naam in het nieuwe geslacht voor dezelfde soort moet worden gebruikt. Als deze er niet is, moet er een nieuwe naam worden gemaakt. Dit was 'Larix decidua', gepubliceerd door Philipp Miller, zodat de volledige naam van Pinus abies L. in het geslacht Larix luidt : Larix decidua 'Miller'.
Het eindresultaat is hier niet bijzonder gelukkig, aangezien 'decidua' loofverliezend betekent, en dit kenmerk geen enkele Lariks van de andere onderscheidt. Het is echter belangrijker om goede nomenclatuurregels te hebben dan de vraag of de namen goede verschillen aangeven. Een vergelijkbaar voorbeeld vindt men bij
Sequoia sempervirens ( sempervirens betekent altijd groen ), waarbij de soortaan-duiding nu overbodig lijkt, hoewel het ten tijde van de eerste beschrijving van deze soort een uitstekend verschil aangaf tussen deze soort en de enige andere bekende verwant : de loofverliezende Taxodium distichum, Sequoia sempervirens werd dus onderscheiden als Taxodium sempervirens, de enige altijd groene soort in het ge-slacht. Soorten met een wijd of onderbroken verspreidingsgebied ontwikkelen zich geleidelijk in een aantal nieuwe soorten. Kleine, erfelijke verschillen treden voort-durend in alle soorten op, en meestal worden die niet door de hele populatie opge-nomen.
De Grove Den ( Pinus sylvestris ) verschilt in Spanje in vele, kleine eigenschappen van exemplaren uit Midden Siberië of Schotland, waarmee ook geen uitwisseling van stuifmeel plaatsvindt. Op den duur kunnen deze verschillen zo groot worden dat ze als aparte soorten worden onderscheiden, en misschien blijkt dan ook dat zij onderling niet meer kunnen bastaarderen. Verschillende stadia in dit proces vindt men bij vele soorten, en als er goede verschillen bestaan en er geen tussen vormen worden gevonden, moeten deze vormen worden benoemd. Voor het niveau van een ondersoort zijn verschillende rangen : ondersoort of subspecies ( ssp. ), variëteit ( var. ), vorm ( F ). Als er binnen een soort een nieuwe variëteit, ondersoort of vorm wordt onderscheiden, creëert men direct ook op hetzelfde niveau een andere vorm, enz., namelijk de oorspronkelijk beschreven vorm ( de type-variëteit, enz. ). Als men bijvoorbeeld in Pinus nigra 'Arnold' één of meer variëteiten onderscheidt ( de Pyre-nese vorm als var. pyrenaica, de Corsicaanse vorm als var. maritima ) dan heet de oorspronkelijk vorm Pinus nigra 'Arnold' var. nigra ( de type-vorm, niet noodzake-lijkerwijs ook de meest typische ! ). De variëteitsnaam blijft ongewijzigd, ook als men de soortaanduiding wijzigt, behalve voor de type-variëteit : bij een andere naam hoort een andere type-variëteit. Op variëteitsniveau hebben variëteitsnamen voor-rang op soortnamen, ook als die eerder beschreven zijn.
Een voorbeeld : de Corsicaanse Den, oorspronkelijk beschreven als Pinus laricio Poir., werd later door Aiton als een variëteit van de Grove Den beschouwd, en toen Pinus sylvestris L var. maritima Aiton genoemd. Tegenwoordig wordt deze echter als variëteit van Pinus nigra 'Arnold' beschouwd, waardoor de naam wordt Pinus nigra 'Arnold' var. maritima ( Aiton ) Melville. Tegelijkertijd onderscheidt men dan de Oostenrijkse Den als Pinus nigra 'Arnold' var. nigra. Achter de type-variëteitsnamen wordt nooit een auteursnaam geschreven.
In tuinen en kwekerijen komen vaak afwijkende exemplaren tussen de gewone zaai-lingen voor, soms ook als monstruositeit ( afwijking ) aan takken. Deze worden ver-menigvuldigd door stekken of enten. Van de geografische variëteiten verschillen ze dus daarin, doordat ze niet in het wild worden gevonden, dat ze als een enkel indi-vidu optreden en dat hun nakomelingen identiek zijn, omdat ze niet door zaad, maar vegetatief worden vermeerderd. Hoe wijd verbreid ze ook zijn, ze blijven delen van een zelfde individu : ze vormen een kloon ( stek ) ( door ongeslachtelijke vermenig-vuldiging onstane nakomelingschap van één plant ). Gedurende lange tijd zijn zulke vormen opgevat als variëteiten, en dienovereenkomstig benoemd.
Tegenwoordig worden zij cultivars ( gecultiveerde varëteiten ) genoemd, afgekort als 'cv'. Hun nomenclatuur is geregeld door de 'Internationale Code voor Nomenclatuur van Gecultiveerde Planten'. Deze is eenvoudig. Auteursnamen worden niet gege-ven. De naam wordt in een gewoon lettertype gedrukt, niet cursief, en volgt direct op de Latijnse soortnaam met enkele aanhalingstekens, of deze naam wordt voor afge-gaan door 'cv', zonder aanhalingstekens. Bijvoorbeeld Acer palmatum 'Senkaki' of Acer palmatum cv. Senkaki. De vroegere variëteitsnamen waren gelatiniseerd en kunnen nog steeds gebruikt worden als deze voor 1 januari 1959 aan de plant zijn gegeven. Latere namen moeten in een bestaande taal worden geschreven.
Een voorbeeld : Fagus sylvatica 'Pendula'; Gleditsia triacanthos 'Sunburst'.