Houtstructuur
In hardhout ( d.w.z. niet van coniferen, Ginko, of palmen ) bevat het hout zeer lange cellen die vaten worden genoemd. In sommige bomen, zoals Eiken en Essen zijn de vaten die in het voorjaar zijn gevormd groot, terwijl hun grootte tegen de zomer vrij plotseling sterk afneemt. Daardoor vertoont het hout op dwarsdoorsnede ringen van grote cellen afgewisseld door ringen van kleine cellen. Zulk hout wordt ring-porig genoemd. In andere soorten, zoals de Beuk en de Berk, treden er gedurende de seizoenen geen opvallende verschillen in vat-grootte op. Dit wordt verspreid-sporig hout genoemd. Het verschil tussen beide soorten is gemakkelijk zichtbaar en vormt het eerste belangrijke kenmerk voor de determinatie van houtmonsters.
Het hout van hardhout soorten bevat nog twee andere soorten cellen. De houtva-ten zijn meestal dikwandig, nauw en spits, en zijn vrij uniform door het hout van de jaarring verspreid. Het hout-parenchym bestaat uit dunwandige, baksteenvormige cellen die grotendeels zijn gerangschikt in uitstralende mergstralen. De laatste ver-oorzaken het 'patroon' of de korreling in houtsoorten, zoals die van de Eik, waarin zij zeer groot zijn en het duidelijkst aan de kant die evenwijdig loopt aan de mergstra- len : de radiale zijde. Zulk Eikehout wordt 'kwartier gezaagd' genoemd. Coniferen- of zachthout bezit slechts twee soorten cellen. De vaten en houtvaten van de hard-houtsoorten zijn hier verenigd in een intermediair type cel : de tracheïde, die de functies van beide soorten combineert : voorts is er ook parenchym, dat grotendeels overeenkomt met dat van hardhout.
De vaten en tracheïden zijn transportweefsels, bestaande uit lange, wijde, aan elk eind verbonden buizen. Vaten hebben grote platen aan het eind, met gaten ( per-foraties ) om de sapstroom door te laten, of deze zijn afwezig. Tracheïden overlap-pen elkaar over geruime afstand en hierbij bevatten de zijwanden wederzijdse rijen perforaties. De houtvaten van hardhout dienen uitsluitend voor de stevigheid, opdat de vaten dunwandig kunnen zijn voor een grote sapstroom. In zachthout zijn geen houtvaten, en de tracheïden moeten zowel sterk en dikwandig als ook goede sap-geleiders zijn, vandaar de grote overlappingen en de kleine gaten in hun wanden die nodig zijn om het sap door de dikwandige, stevig verbonden cellen te doen stromen. Het parenchym is opslagweefsel, dat reserves aan voedingsstoffen bevat gedurende de winter wanneer de sapstroom traag is, om in het voorjaar, als de groei opnieuw begint, voedingsstoffen te kunnen leveren voordat de nieuwe bladeren en wortels kunnen functioneren.
Deze cellen zijn slechts gedurende een beperkte periode functioneel. Na een varia-bele periode, meestal 20 - 30 jaar,m verhouten zij, worden hun holten gevuld met lignine, een harde, duurzame substantie, en worden ze 'hout'. De actieve cellen bevinden zich dus in de buitenste houtring, die ongeveer 1 cm dik is in zeer oude bomen tot misschien zo'n 30 cm dikte in zeer krachtige, jonge bomen. Deze ring, het sap-hout, is vaak bleek en zelden duurzaam. Binnenin bevindt zich het harthout bestaande uit dode cellen van grotere stevigheid en duurzaamheid, vaak ook veel donkerder of roder gekleurd dan het saphout. Het harthout zorgt voor de structurele stevigheid in de stam en de takken van een grote boom.